
|
|
Kranslegging
In 1942 besloot Hitler tot de 'Endlösung der Judenfrage'. Speciaal opgeleide SS-groepen kamden de bezette gebieden
uit en dreven de joden in getto's en kampen bijeen. Miljoenen mensen werden vermoord in massa-executies, omgebracht
met uitlaatgassen, verhongerd of doodgemarteld. In Auschwitz-Birkenau, Chelmno, Belzec, Treblinka en Sobibor kwamen
(als badkamers ingerichte) gaskamers en crematoria. Het uitroeiingsproces werd een monsterlijke
vernietigingsindustrie. In de nazi-ideologie waren naast joden en zigeuners ook homo's minderwaardig. In november 1943
schreef het SS-blad Storm dat homoseksuelen 'als onkruid in den Nederlandsche tuin dienen te worden uitgerot tot den
laatsten man'. In Nederland werden enkele razzia's door politiekorpsen gehouden in de grote steden, maar in Duitsland
jaagde de Gestapo verbeten en systematisch. Na arrestatie volgde een snel transport naar concentratiekampen. Een roze
driehoek toonde daar hun 'tegennatuurlijk' karakter en riep de minachting van de bewakers en andere gevangenen op. Die
driehoek werd in de jaren zeventig een teken van trots en verzet. Naar schatting werden meer dan 10.000 homo's omgebracht.
De Delftse Werkgroep Homoseksualiteit doet al vele jaren mee aan de Dodenherdenking op 4 mei. In 1982 plaatsten twee
vertegenwoordigers een krans aan de voet van het oorlogsmonument in de stad.
Ze traden enkele stappen terug en legden spontaan een arm over elkaars schouder. Een symbolisch gebaar voor hen die
onderdrukt of vermoord zijn voor hun anders-zijn. Op 4 mei 1983, anderhalf uur voor de kranslegging, werd de DWH gebeld
door de voorzitter van het Herdenkings Komitee. Hij verzocht dringend de 'omarming' achterwege te laten. Een aantal mensen,
met name uit oud-strijders-kringen, had zich er erg aan gestoord. De DWH-ers besloten bij het monument alleen elkaars hand
vast te nemen, maar namen het incident hoog op. Homoseksualiteit mocht blijkbaar niet getoond worden. Er kwamen artikelen in
de plaatselijke krant, er werden brieven geschreven, gesprekken gevoerd. Tenslotte ontstond er begrip bij het Komitee. De volgende
jaren waren omarmingen toegestaan.
Onderstaand verhaal van Peter Schook werd eerder gepubliceerd in het Andersblad van de DWH.
GEDROOMD KRANSLEGGEN
In 1970 ben ik 20 jaar en woon nog bij mijn ouders thuis in Den Haag. Al twee jaar ga ik geregeld in het geniep naar het
COC aan het Bleijenburg, dolgelukkig daar mezelf te kunnen zijn, hoewel ik nog niet de moed heb opgevat dit thuis te
openbaren. Op 4 mei zitten we voor de televisie. M'n zus en mijn ex-zwager C. wonen nog bij ons in; laatstgenoemde volgt
een keiharde africhting bij de Koninklijke Marechaussee. De televisie biedt het bekende beeld in zwart-wit: de
onheilszwangere lucht boven de Waalsdorpervlakte, melancholies klokgelui na de twee minuten stilte en een snerpende
trompetsolo ervoor. De herdenking betekende niet zoveel voor me. Immers, onze 'bevrijders', de Amerikanen, worden
eveneens herdacht en die zijn anno 1970 druk doende met het 'ausradieren' van Oost-Aziatische volkeren met behulp van het
modernste technologiese oorlogstuig.
Na de sombere beklemming van de rechtstreekse uitzending vertoont het N.T.S.-Journaal opeens beelden van een incident dat
eerder op de dag plaats vond. Op de Dam in Amsterdam probeert een tweetal jongens van het COC, in navolging van Hare
Majesteit, een bloemstuk te leggen ter nagedachtenis aan de in WO II vermoorde homoseksuelen. Door de Marechaussee worden
ze buiten het beeld van de kamera's getimmerd. Zwager C. springt op uit zijn stoel en brult: 'Ze moesten die gore flikkers
godverdomme met een mitrailleur van de Dam af maaien', m'n tenen krommen zich in de schoenen en met een gevoel van 'ik wil
dood' staar ik naar het plafond.
In 1979 ben ik zo'n klein jaar aktief bij de DWH. Tot mijn verrassing blijkt het leggen van een bloemstuk op 4 mei onder
de werkgroep 'Publiciteit' te vallen, een slechtbezette éénmansgroep, zodat ik eraan moet geloven. De dag voor 4 mei bestel
ik het bloemstuk. Wat op het lint te laten drukken? 'Delftse Werkgroep Homoseksualiteit' is toch wat al te lang. Bovendien
werden volgens Willard de bloemstukken kort na de plechtigheid in het verleden al spoedig vertrapt, de linten eruit gerukt
en zelfs één keer (vermoedelijk met een aansteker) eraf gebrand. Na lang gepieker wordt de tekst: 'DWH VOOR ALLEN DIE VIELEN'.
De nacht voor de plechtigheid heb ik een absurdistische angstdroom. Op het laatste moment is het bloemstuk klaar en ik ren
naar de Markt om aldaar te merken dat de stoet allang is vertrokken. Vloekend en zwetend ren ik richting Nieuwe Plantage,
de roze anjers en gele narcissen vallen uit en laten een spoor door Delft na, het wegdek maakt golvende bewegingen. Net op
het eind van de plechtigheid kom ik aan bij het verzetsbeeldje. De aanwezigen staan in twee symmetriese rijen opgesteld en
draaien zich allen om met verontwaardiging op de gezichten over de idioot die nog zo laat met een half uitgevallen bloemstuk
komt aanrennen. Met het hart in de keel en een rood hoofd loop ik naar voren, leg het bloemstuk neer en schik de linten, die in de wind
wapperen en wat tussen de bloemen zijn gekreukeld. Ik sta op, loop langzaam achterwaarts terug, maar blijf ineens verlamd
staan en schrik me te pletter. 'DWH VOOR HEN DIE FIELEN' luidt de tekst op de linten.
Op 4 mei arriveer ik wel op tijd met het bloemstuk. Ondanks uitvoerige aankondigingen zijn er maar weinig mensen van de DWH
en, wat ook jammer is, geen homoseksuele vrouwen. Met Peer, Martin en Jan wordt er met de stoet mee, onder begeleiding van
de doffe roffel van een omfloerste trom, richting Nieuwe Plantage gelopen. 'Ik doe het NIET alleen, ik heb geen enkele
behoefte om de martelaar uit te hangen,' kanker ik in mezelf, 'trouwens, morgenochtend is het bloemstuk toch weer in elkaar
gestampt'. Fluisterend pols ik mijn gevoelsgenoten, we kunnen het bloemstuk immers met z'n tweeën neerleggen, anders denken ze nog dat
er maar één homoseksueel in WO II is omgekomen en dat die ene bovendien nog eens per ongeluk onder de tram is geraakt.
Martin biedt meteen aan het te doen, wat een hele opluchting is. Wat knallen onze roze driehoekjes eruit op Martin's zwarte
jas en mijn donkerblauwe jack.
We staan achteraan in de rij, waaruit zich op verzoek van de leider van de plechtigheid één voor één groepjes mensen
losmaken om hun bloemstuk neer te leggen. Als een van de laatsten zijn wij aan de beurt. Beiden met één hand het bloemstuk
vasthoudend, lopen we langzaam naar voren. En dan gebeurt en plotseling iets. Me niet erg op mijn gemak voelend door de
militairen in vol ornaat die ook bij de plechtigheid aanwezig zijn, leg ik, voor 10% van de zenuwen en voor 90% uit
berekening mijn arm om Martin's schouders. 'Jòh, moet dat nou, zo demonstratief...' sist hij als een volleerde buikspreker tussen de tanden door. 'Ja, ja, het moet,'
fluister ik terug, 'het moet ècht, maar waarom precies dat weet ik zelf ook eigenlijk niet...' We leggen het bloemstuk
neer, schikken de linten, stappen langzaam achterwaarts terug en lopen, net als de andere kranslegger, het rechter
heuveltje van de Nieuwe Plantage af. Er staan een tiental militairen opgesteld, het gezicht keurig in de voorgeschreven
plooi. En opeens is er, naast de spijt dat ik Martin in verlegenheid heb gebracht, een gevoel van trots, waardoor ik er
nog een schepje bovenop doe en enigszins met romp en schouders meedraaiend ervoor zorg dat de militairen waar we langs
lopen, het roze driehoekje zo goed mogelijk kunnen zien. Enkelen leken sprekend op m'n ex-zwager.
|